Opinie | Dit mis jij, met je holle Engelse functietitels, toch maar mooi - NRC

2022-06-25 02:01:55 By : Ms. Nancy Chen

Vanwege het coronavirus werken onze medewerkers thuis.

N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.

Publieke sector De publieke sector kampt al langere tijd met een gebrek aan personeel. Terwijl het werk zo zinvol is, vinden deze vier werknemers. Kom bij ons, zeggen ze.

Vaak vraagt men mij wat er zo mooi is aan mijn vak, juf in het basisonderwijs. Vrijwel nooit geef ik hetzelfde antwoord. Het feit dat ik niet kan kiezen, zegt genoeg. Juf zijn is zo veel meer dan onderwijzen. Zodra ik het schoolplein op loop, voel ik mijn hart kloppen. Padaboempadaboem. Een nieuwe dag, vrolijke kindergeluiden en soms een bal voor mijn hoofd. Onze minimaatschappij start op. Juffen met grote bekers koffie door de gangen, niets-aan-de-hand praatjes, een foute grap of een troostend praatje. Samen wakker worden voelt goed.

De ouderwetse schoolbel klinkt. Lange rijen vormen zich voor de ingang. Natuurlijk hebben niet alle kinderen zin. Dat heb ik ook niet altijd, en toch komt het aan de eind van de dag vaak goed. In het klaslokaal kan ik vaak direct zien hoe het met de kinderen gaat. Nee, geen joviale en ingestudeerde handshake, gewoon even kijken. De klas scannen. Ik zie dat Achmed niet goed geslapen heeft, dat Dani boos is en dat Eva heel graag iets vertellen wil. Een aai, een praatje of even met rust laten. Dani blijft boos op mij, op een medeleerling of op de wereld.

Bijna iedere dag mag ik voorlezen van mezelf. Een heerlijk moment. De kinderen mogen ondertussen tekenen. Mocht ik vroeger ook van mijn juf Maaike. Eigenlijk een trucje, zo concentreren ze zich en zoeken ze geen contact met andere leerlingen. We zijn bezig met ons vijfde boek. Zo gauw het hoofdstuk uit is, houden ze op met tekenen. Met hun mond nog een stukje open staren ze me aan, in de hoop dat er nog een hoofdstuk volgt. En als sommigen erom smeken, weet ik niet wie er meer geniet.

Helaas kan Dani het niet volhouden en verstoort hij het moment. Ik geef hem een time-out op de gang. Na het voorlezen wandelt hij weer rustig binnen.

De rest van de dag geef ik les, troost ik, schop ik (nog net figuurlijk) onder konten, laat ik mij verleiden tot afwijken van het programma, lach ik, entertain ik, preek ik en zweet ik. Dani blijft de hele dag ingewikkeld, net als andere dagen. We hebben nog niet de juiste weg gevonden, maar er zijn momenten dat het beter gaat.

Gek genoeg heb ik die uitdaging ook nodig. Juist dat moeilijk grijpbare mannetje gooit diezelfde dag een briefje op mijn bureau: ‘Bedankt Juf, dat je me altijd zo helpt.’ Er is een hartje omheen getekend. De rest van het jaar hangt het kaartje aan mijn prikbord. En iedere keer als ik er naar kijk, dan weet ik waarom ik juf ben geworden en vraag ik me af hoe ik ooit een ander vak had kunnen kiezen. Ik leef. Padaboempadaboem…

Eefje Pleij is lerares op een basisschool in Naarden, columniste bij Onderwijsblad AOB en schrijfster van het boek ‘Juf met staarten’.

Op tienjarige leeftijd riep ik tegen iedereen dat ik politieagent wilde worden. Dat leek me stoer en bovenal waardevol: hoe mooi is het om mensen te helpen? Er werd argwanend gereageerd: hoe ga jij, vrouw, moslima met Turkse roots, werken in zo’n machocultuur? Ik zette door. De eerste keer werd ik afgewezen. De tweede keer ook. Maar de derde keer was het raak. Wat was ik blij! Net als de rest van mijn familie. Toch hielden ze ook hun hart vast, zeker mijn moeder. Ze was bang voor de gevaren waar ik als agent mee te maken kon krijgen.

„Doe alsof je veters loszitten als je naar een melding moet”, zei mijn moeder altijd, in de hoop dat ik dan niet als eerste aanwezig zou zijn, en dus minder gevaar zou lopen. Zo werkt het natuurlijk niet. ‘Waar anderen een stap naar achteren zetten, zetten wij een stap naar voren’ is een van onze motto’s bij de politie. Dat geldt ook voor mij. Bij een schietincident, een moord of een reanimatie aarzel ik niet.

Nu ik zelf kinderen heb, begrijp ik de angst van mijn moeder beter. Al sta ik er tijdens een incident nooit alleen voor. Ik kan altijd bouwen op mijn collega’s en, met mijn portofoon aan mijn linkerschouder, binnen de kortste keren versterking oproepen. Samen staan we sterker. Daarom is het belangrijk om een veilige sfeer binnen teams te creëren, zodat alle collega’s er voor elkaar kunnen zijn. Die veiligheid heb ik in het verleden niet altijd gevoeld.

Sinds een paar maanden werk ik aan het project ‘diverse werving’. Door kandidaten met een diverse achtergrond aan te trekken voor onze eenheid, hopen we een betere afspiegeling van de maatschappij te zijn. Door al het negatieve nieuws over onze organisatie haakte een sollicitant laatst af. Dat deed me pijn, maar ik begrijp dat dit soort nieuws effect heeft op een kandidaat.

We kennen allemaal de verhalen over etnisch profileren en racisme binnen de politie. Twee jaar geleden bleek een groep collega’s uitlatingen te hebben gedaan in een Whatsapp-groep, zoals „pauperallochtonen” en „weer een Turk minder”. Als Turkse vrouw doen deze uitlatingen mij natuurlijk pijn. Ook ik heb toen even bij mezelf gedacht: waar doe ik het voor?

Maar dan trek ik mijn uniform aan. Ga ik naar buiten. Voer ik gesprekken met buurtbewoners. En realiseer ik me opnieuw dat het politievak zo mooi is, dat mijn positieve ervaringen de negatieve overschaduwen. Ik doe het voor de burger. Voor iedereen aan wie ik hulp kan verlenen. Dat doe ik al tweeëntwintig jaar, en nog altijd met trots. Want hoewel we als organisatie een slag hebben te slaan, krijg ik ook veel energie van collega’s, bewoners en jongeren. Die laatsten zijn de toekomst; zij moeten zich zonder uitzondering herkennen in de politie. Of je nu wit of zwart, hetero of queer, dorpeling of stadsmens bent, de politie is er voor iedereen. Juist daarom is het belangrijk om bij de politie te werken. Help ons groeien.

Gülay Koster-Caglioglu is wijkagent.

Twee jaar geleden koos ik ervoor om een carrièreswitch te maken. Van automonteur naar verpleegkundige. Iets wat ik zelf nooit had verwacht. Mijn moeder wel, die riep het al jaren. Maar ik wist zeker van niet. Billen wassen, mensen naar het toilet helpen en ook nog eens (te) weinig verdienen. Wát dacht ze zelf. Achteraf had ze (natuurlijk) gelijk. Het bleek een schot in de roos.

Er is wat af gelachen, toen ik het aan vrienden vertelde. Als ik na een late dienst aansloot in de kroeg stond iedereen met een sarcastische blik te klappen voor ‘onze held in de zorg’. Ze lachten als ik vertelde dat ik mensen ondersteunde bij het douchen. Dat vonden ze vreemd. Ik neem het ze niet kwalijk, ik moest er ook aan wennen.

De grappen bleven, daarnaast groeide het respect. Ze zagen dat het vak verpleegkunde een vuur in mij deed branden. Vooral door de mensen met wie ik werkte. Beetje bij beetje zagen ze in hoe bijzonder het is om écht iets bij te dragen aan het leven van een ander. Een maatschappelijke functie te hebben. Iets wat zij met hun baan, met nietszeggende Engelse functietitels, misten. Ik schets graag een realistisch beeld. Het is niet alleen rozengeur en maneschijn: lage lonen, tekorten, te weinig tijd voor mensen, te veel administratie. En ja, mensen wassen, steunkousen aantrekken, protocollen en richtlijnen volgen en verpleegtechnische handelingen uitvoeren zijn belangrijke aspecten van mijn vak.

Maar voor mij ligt de essentie bij de mensen. Mensen met wie ik een vertrouwensrelatie aanga en voor wie ik door het vuur ga. Mensen die hulp nodig hebben, op welke wijze dan ook. Of je nu werkt met mensen met een beperking, in de psychiatrie, het ziekenhuis of de thuiszorg. Of je mensen ondersteunt in hun laatste levensfase, tijdens psychische ontregeling, in tijden van ziekte of simpelweg met het starten van hun dag. Mensen raken de grip op hun bestaan kwijt en hebben jou nodig om die waar mogelijk terug te vinden. Veel hulpverleners zien ze maar kort, maar jij, verpleegkundige, jij bent er altijd.

Het beroep beoefen je met een lach en een traan. Je begeleidt mensen in hun laatste levensfase en neemt afscheid met tranen in je ogen. Even later rollen de tranen van het lachen over je wangen. Zoals toen een tachtigjarige vrouw op mijn afdeling met een stalen gezicht tegen me zei: „Zo, jij ziet er leuk uit. Wist jij wel dat ik een cougar ben?”

Als verpleegkundige denk ik in mogelijkheden. Wat lukt nog wél, ondanks de ziekte of de beperkingen? Handvatten bieden waardoor mensen weer kunnen meedoen in de samenleving. Ik luister naar de patiënten. Dat betekent niet alleen horen wat er gezegd wordt, maar weten wat er bedoeld wordt. Vaak wordt gezegd dat je als verpleegkundige de ogen en oren van de arts bent. Voor mij ben je vooral de stem van de patiënt.

Ik wil nooit meer anders.

Jorn Albers is verpleegkundige in opleiding en werkzaam in de psychiatrie.

Eindelijk weer Veteranendag! Ik loop met mijn zoontje Sami over het Haagse Malieveld en zie overal veteranen. En hoewel sommigen nog altijd dienen, doen veel mannen en vrouwen inmiddels iets anders. Sommigen zijn als dienstplichtigen vrijwillig uitgezonden, anderen dienden als beroepsmilitair voordat ze een carrière buiten Defensie kozen en weer anderen hebben tot hun pensioen gediend. Maar allemaal delen ze iets. Ik zie het en voel het als we bij elkaar komen. Het is een energie, een ‘force’ zoals in Star Wars wordt gezegd, die ons verbindt, die ons versterkt en die ons tot meer maakt dan de som van ons allen.

Dat gevoel kom je niet alleen onder veteranen tegen, maar onder de meeste militairen. Kameraadschap. We zijn er voor elkaar, onder de meest moeilijke en extreme omstandigheden. We vormen samen een schild, voor Nederland. We beschermen samen wat ons dierbaar is. Dat is soms iets groots en abstract, zoals democratie en rechtsorde, maar vaker het is juist klein en concreet, zoals buren, vrienden, familie, gezin.

In de zesentwintig jaar dat ik dien, heb ik veel redenen gehoord om militair te worden. Sommigen zoeken spanning, anderen vluchten voor hun verleden. De orde, discipline en regelmaat spreken aan, evenals zelfontwikkeling, een vak leren en unieke ervaringen opdoen. Soms is er een gemis in een leven of trekt de geborgenheid van een groep. Ieder heeft zijn eigen redenen om in dienst te treden, en alle redenen zijn goed, want niemand kan bepalen welke route naar de krijgsmacht de juiste is.

De vraag is wel of we als krijgsmacht in verbinding staan met alle Nederlanders. Een aantal groepen heeft namelijk niet altijd het gevoel dat de krijgsmacht er voor ons allen is. Bi-culturele Nederlanders, vrouwen, lhbtq+’ers – ook zij moeten kunnen dienen zoals ze zijn. Dat gaat helaas nog niet altijd goed. Van incidenten tussen collega’s tot een gebrek aan kazernes in de Randstad; het draagt niet bij aan het imago en de herkenbaarheid van de krijgsmacht. En erger, het ondermijnt precies wat essentieel is voor militairen: kameraadschap.

Ik kwam in 1996 bij de Landmacht, vanwege de spanning en zelfontwikkeling. Na een paar jaar dienen en een uitzending naar Bosnië-Herzegovina begreep ik waar de krijgsmacht echt voor is. Militairen van de Landmacht, Luchtmacht, Marine en Marechaussee werken 24/7, zodat anderen veilig genoeg zijn om hun idealen na te streven. Want kunst, ondernemerschap, wetenschap, onderwijs, zorg, ontspanning, spiritualiteit zijn alle prachtige en belangrijke roepingen in het leven, maar alleen in een veilig land kan iemand zich volledig hierop werpen. Kijk naar Oekraïne, waar mensen hun roeping opzij moeten zetten om voor hun leven en dat van hun land te vechten. Ik ben blij dat dit besef steeds meer doordringt in Nederland.

Kijk ik naar Sami en de kameraden op het Malieveld, dan weet ik waarom ik dien. Omdat ik samen met kameraden kan beschermen wat mij dierbaar is. Als jij dat ook wil, dan gaan wij je helpen het ook te kunnen.

Mostafa Hilali is luitenant-kolonel bij de Landmacht.

Heeft u een tip over dit onderwerp, ziet u een spelfout of feitelijke onjuistheid? We stellen het zeer op prijs als u ons daarover een bericht stuurt. U kunt ons ook anoniem een tip geven.